Het gebeurde heel, heel lang geleden, in die tijd dat de aardbol nog jong was. Grote stenen en zachte grond drongen tegen elkaar aan, maakten tezamen grote, hoge bulten. Tenslotte ontstonden er heuse bergen. Hoe lang duurde die grote bezigheid? Voor mensen was het een onnoemelijk aantal eeuwen. Maar de Heer van het heelal en van al het leven zag dit waarschijnlijk als een tamelijk korte tijd.
De jonge bergen hadden mooie hellingen, ruikend naar mos en kruiden. Ergens op een rotsachtige top tikkelden allemaal waterdruppels tussen de stenen. Die druppels verenigden zich tot een straal water. Deze hobbelde en spatte over de rotsen.
"Je zult vanzelf je weg wel vinden," gierde de wind, die om de berg kringelde. "Want water wil altijd naar beneden."
"Ja, ik ga ook naar beneden," dacht de straal, die nu wel een bruisende bergbeek begon te worden.
De beek stroomde door bergweiden vol bloemen en hoog gras, steeds lager, het dal tegemoet. Hij baande zijn weg door een wildernis van struiken. Het sterke water sloeg tegen taaie boomwortels, wilde zijn bedding langer maken. Dit lukte de ondernemende beek ook.  Hij had immers alle tijd om te worden wat hij uiteindelijk zou wezen.
Dieren, die in onze dagen allang zijn uitgestorven, lesten hun dorst bij hem. Aan zijn kant stonden reuzenhagedissen en roofdieren met geweldige slagtanden in rijen naast elkaar.
Langzamerhand werd de beek een riviertje. Maar nog steeds was hij een stroom zonder monding.
"Steeds verder gaan," murmelden zijn golfjes al kabbelend en klotsend. Na een lange strijd van almaar duwen en voortgaan, kwam het riviertje uit in een heel grote, brede rivier.
"Naar zee, al het water zoekt de zee," klonk de stem van die grote rivier.
"Dat wil ik beslist," antwoordde het riviertje. "Ik zal zien wat de zee is. Ik weet wel dat die groter is dan al het stromende water bij elkaar."
"Wat je ook doet, jouw water zal er toch wel in terechtkomen," maakte de grote rivier op een wijze manier duidelijk.
"Maar ikzelf zal me er naartoe worstelen," dacht het riviertje. Het hoopte dat zijn stromen steeds sterker zouden worden. Zou dat gebeuren? Wel werd het riviertje dieper. Ook verbreedde zijn bedding zich een beetje. Maar nu het riviertje een monding had, werd al zijn water meegenomen door de grote rivier.
Het riviertje bleef echter geloven dat het hem ooit zou lukken om bij de zee te komen. Iets van het geduld en de rust van de almachtige Schepper was in hem. Het riviertje mocht wel werken, zo lang de wereld er zou zijn.
In die heel lange tijd leefen er veel bomen aan zijn oevers. Aan weerskanten van hem was mooi bos.
Voor het eerst in zijn bestaan van ontelbaar veel jaren keek het riviertje eens goed om zich heen. Naast hem stonden prachtige vruchtbomen en struiken vol bessen. De mensen die in het bos woonden, waren ijverig aan het plukken. Met blije gezichten droegen ze het heerlijke fruit hun houten woonhutten binnen.
Druk lachende meisjes verzamelden de planten aan zijn oever.
"Onze groenten zien er verrukkelijk uit!" riepen ze op zangerige toon.
Ondanks zijn koel water kreeg het riviertje een warme gedachte:
"Ik zie dat mijn stromen en golven voor goed leven hebben gezorgd. De mensen genieten van mijn gaven. Laat mij blijven zoals ik ben. Al mijn water komt toch wel in de zee. Want het wordt meegenomen door andere waterstromen en luchtstromen."
Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn