Een ondernemende koopman handelt in sieraden, waarin mooie steentjes glanzen. Zetels van ebbenhout en ivoor mogen ook voor zijn broodwinning zorgen.
Heel wat deftige dames kopen maar al te graag zijn prachtige halskettingen en armbanden. Zijn stoelen van grote weelde sieren dikwijls de huizen van stadsbestuurders en hogepriesters van Jeruzalem, ja, in meer steden van Juda.
In zijn opslagruimte is steeds een voorraad van waren, die tenslotte hun bestemming zullen vinden.
Maar ja, de toestand verandert. Er komt een tijd dat de mensen zuiniger moeten leven. De koopman heeft meer moeite om klanten te vinden.
Hij ontmoet een Romeinse juwelier, die een reusachtige parel bezit. Dat buitengewone ding komt uit een verre zee en heeft al heel wat reizen over land gemaakt. Veel verhalen over die parel gaan van mond tot mond.
"Oh, als die wonderbare edelsteen mij mocht toebehoren," denkt de koopman. "Die parel heeft haar gelijke niet. Jammer genoeg is mijn geldbeurs op het ogenblik te leeg om haar te kopen."
Hij bezoekt zijn voorraadkamer. Daarna gaat hij van de vroege morgen tot de late avond door de straten. Binnen korte tijd is hij al zijn mooie dingen kwijt. Zijn buidel staat bol. Genoeg geld om die verlangde parel te kopen!
Die mengeling van kleuren: vage glanzen én schittering krioelen door elkaar. Dat beurt hem op voor zijn verdere werk als koopman.
Hij mijmert: "Mijn bijzondere parel doet me denken aan de poorten van de Hemelse stad na dit leven. Moedig en blij zie ik die heerlijkheid tegemoet."

Deze koopman is ondanks zijn zo kleine vermelding in de Blijde Boodschap een grote, sterke bode van Gods Koninkrijk."
Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn