Mark had de hele ochtend wiskunde zitten leren. Hij vindt dat een moeilijk vak voor zijn examen. Toch wil hij een goed cijfer halen voor zijn examen over een paar weken. Buiten schijnt de zon. Op die tweede paasdag is het echt lenteweer. ’s Middags gaat hij naar buiten. Hij trekt zijn sportkleren en -schoenen aan. Heerlijk een poosje joggen. Eerst wat over straat en dan het park in. Daar is het bijna altijd stil en het park is groot genoeg om er een paar keer rond te lopen. Mark doet dat wel vaker. In stilte alleen zijn vindt hij fijn en al joggend  kan hij lekker alle spanning kwijt. Dan kan hij ook denken aan wat hij na deze school wil gaan doen. Hij wil graag de opleiding tot journalist gaan volgen en dan bij een krant of tijdschrift gaan werken.  Lekker op jezelf aangewezen en niet teveel mensen om je heen. Dat laatste heeft hij nu ook niet. Hij heeft wel andere jongens om zich heen, maar echte vaste vrienden heeft hij niet. Hij vindt dat niet eens erg. Joggen doe je ook voor jezelf en dat kan hij dus best alleen. Nadat hij een paar keer het park is rondgelopen, zo hard als hij kon, gaat hij op een bank zitten. Achter de bank staat een aantal bomen dichtbij elkaar, er staan varens onder. Achter de bank is het dus donker en aan de voorkant kijk je uit op een grasveld met daarachter een vijver waarin bijna altijd een paar eenden of zwanen zwemmen.

Mark zit op de bank wat voorover, zijn hoofd tussen zijn handen. Zijn gedachten aan wiskunde houden hem weer helemaal bezig. Wat er om hem heen gebeurt ziet en hoort hij niet. Hij is blij daar even te zitten en valt half in slaap.

Dan schrikt hij. Hij voelt een paar handen op zijn schouder. Wie is het, die dat doet? Hij wil al wegrennen, bleek van de schrik. Hij wil zo niet worden aangeraakt. Hij hoort twee jongens lachen. Hij kijkt ernaar en ziet dat het Daan is die bij hem in de klas zit en nog een jongen die hij niet kent.

Plagerig zegt Daan: ‘Zo, Mark, ben je geschrokken? Je bent toch niet bang voor mij?’

‘Nee,’ zegt Mark, ‘maar ik had jullie niet zien aankomen.’

‘Joh, we liepen wat rond en zagen je zitten. We zijn achterlangs gelopen en ik heb mijn hand op je schouder gelegd.’

Daan probeert het met een grapje af te doen, maar Mark zegt niks terug en hij loopt weg. Hij heeft er geen zin in. Zijn fijne gevoel is weer helemaal weg. De rest van de dag is hij van streek. Hij kan zichzelf niet meer concentreren op wat hij voor het examen nog moet leren. De vraag blijft in zijn gedachten hangen wat hij had moeten doen als het iemand was geweest die hij niet kent. Daan is geen vriend van hem en zal het zeker ook niet worden nu hij hem zo heeft laten schrikken.

Als het avond is gaat hij naar bed. Nog steeds met de schrik in zijn gedachten. Hij komt slecht in slaap, zoals dat wel vaker gebeurt als hij in zijn gedachten bezig is met belangrijke dingen zoals nu het examen. Hij was blij dat hij kon joggen maar wat Daan en die andere jongen deden blijft zijn gedachten bezig houden.

Uiteindelijk valt hij in slaap. In zijn droom loopt hij weer door het park, niet overdag maar ‘s avonds als het donker is. Dat is wel vreemd want er staat bij de ingang van het park dat je er niet in mag als het donker is. Hij gaat weer op dat bankje zitten om wat uit te rusten.

Zonder dat hij er erg in heeft, staat er ineens een man naast hem. Mark kent hem niet. Hij schrikt want hij weet dat hij daar niet mag zijn en hij wil al weglopen. Dan zegt de man: ‘Mark, wat fijn dat je hier bent, en dat ik je even zie. Wat doe je hier?’

Verbaasd kijkt Mark hem aan. Hij heeft die man nog nooit gezien, hoe kent hij dan zijn naam?

‘Bent u de bewaker van het park?’ vraagt hij.

Dan schrikt hij wakker. Het was een droom maar hij blijft er zich over verbazen dat die man zo vriendelijk was en dat die zijn naam kende. Dan weet hij ineens dat hij zo’n verhaal wel meer heeft gehoord of gelezen. Waar was dat ook alweer? Na nog even nadenken weet hij het weer   Hij valt al snel weer in slaap.

Als hij ‘s morgens  is opgestaan, pakt hij de bijbel uit de boekenkast. Hij bladert er even in maar vindt al snel het verhaal dat hij zoekt. Het is het verhaal uit het evangelie van Johannes waarin verteld wordt van de verdrietige en geschrokken Maria. Ook zij wist niet wie er ineens voor haar stond. Pas toen hij haar naam noemde, herkende ze hem: ‘mijn Meester!’ Het was Jezus zelf die niet meer in het graf lag. Al haar onrust verdween direct. Ze had hem gevonden die de kracht van haar leven is.

Mark weet wel dat wat hem overkwam een droom was. ‘Dromen zijn bedrog,’ dat weet hij zelf ook wel, dat is wel vaker verteld en hij vindt dat zelf ook. Als hij over wat hem is overkomen nadenkt, ziet Mark twee dingen voor zich:
Daan, die hem liet schrikken en hem bang maakte dat hij er de hele dag last van had.
Zijn droom was het gevolg van wat hij die dag had meegemaakt maar toen ging het anders.

Die man kwam in het donker naar hem toe, maar in plaats van hem te laten schrikken, noemt hij zijn naam. Misschien was het niet eens de bedoeling van Daan hem zo te laten schrikken.

Toch blijft die droom in zijn gedachten. Als Mark dat verhaal van Maria er naast legt, ziet hij één grote overeenkomst. Toen Jezus Maria’s naam noemde, wist zij wie hij was. In zijn droom werd Mark niet aan het schrikken gemaakt maar die man heeft zijn naam genoemd. Hij heeft een naam en die onbekende man kende hem wel!. Nu weet hij dat de Bijbel niet alleen dat verhaal over Maria vertelt maar ook hem het geloof in Jezus wil geven.

Hij pakt nog maar een keer de Bijbel erbij om dat verhaal te lezen. Als Maria Jezus heeft ontmoet en hem haar Meester heeft genoemd mag ze dat gaan doorvertellen. Haar verdriet en haar angst heeft hij voorgoed van haar afgenomen, eenvoudig door haar naam te noemen.

Als Mark dat legt bij de schrik en de angst van de vorige dag en zijn eigen onzekerheid, weet hij: die Meester van Maria kijkt ook naar mij om. De droom daar denkt hij niet meer aan.
Wel aan het verhaal uit de bijbel. Dat heeft hem uit zijn angst gehaald en de ongerustheid uit zijn leven weggenomen. Hij gaat blij en gerust verder, met Jezus aan zijn hand. Het examen zal hij wel halen!

Bijbehorend Bijbelgedeelte: Johannes 20: 11 -18
Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn